Je bent verantwoordelijke van een ngo die actief is op het vlak van milieubescherming. Je hebt een student aangeworven om nieuwe leden aan te trekken. Omwille van zijn prestaties en zijn engagement stel je hem een vervangingsovereenkomst als loontrekkende voor.
Tijdens de proefperiode beslis je om de overeenkomst te verbreken omdat je ondertussen vernomen hebt dat deze werknemer een belangrijke functie heeft bekleed in een extreemrechtse politieke beweging. Je veronderstelt dat je, als gepolitiseerde organisatie, kandidaten kunt weigeren of medewerkers kunt ontslaan wiens politieke overtuiging strijdig is met de doelstellingen van je vereniging zoals beschreven in de statuten.
Door het contract van de medewerker te beëindigen omwille van zijn politieke activiteiten in het verleden, maakt de verantwoordelijke van de ngo een direct onderscheid op basis van de politieke overtuiging.
De Antidiscriminatiewet bepaalt dat het onderscheid op basis van de politieke overtuiging niet is toegestaan, behalve wanneer dit onderscheid beantwoordt aan een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
In dit geval moet je nagaan of de politieke overtuiging van de medewerker de doelstellingen van de organisatie in het gedrang kan brengen. Wanneer, bijvoorbeeld, de medewerker niet langer actief is binnen deze extreemrechtse politieke groep op het moment dat je het ontdekt en/of wanneer deze activiteit geen enkele band heeft met de opdrachten van de ngo zoals beschreven in de statuten, dan kan het ontslag worden beschouwd als een disproportionele maatregel.
In dit geval lijkt de politieke overtuiging van het slachtoffer in principe geen afbreuk te doen aan de doelstellingen van de milieuorganisatie.
Verantwoordelijken van militante organisaties, die bepaalde waarden verdedigen, moeten zich baseren op de statuten van hun organisatie.