In je hoedanigheid van personeelschef van een onderneming ben je verantwoordelijk voor de promotie van werknemers. Er komt een kaderfunctie vrij voor de dienst onderhoud en logistiek. Sandrine, een niet-praktiserende Joodse vrouw, werkt sinds meerdere jaren in het bedrijf. Ze heeft voor deze functie al gesolliciteerd. Ze werd echter niet weerhouden, omdat men vreesde dat ze in deze functie niet zou gerespecteerd worden door het team van medewerkers/ medewerksters in deze dienst, waarvan de overgrote meerderheid moslim en katholiek is. Je geeft er de voorkeur aan om geen risico te nemen en vertrouwt de functie toe aan een andere, in jouw ogen meer "neutrale" kandidaat. Is dit discriminerend?
Een promotie weigeren aan Sandrine omwille van haar Joodse afkomst, omdat je vreest dat er spanningen zullen ontstaan binnen het team, houdt een direct onderscheid op grond van de afkomst in.
Een direct onderscheid op grond van de afkomst kan slechts gerechtvaardigd worden indien het feit - niet van een specifieke afkomst te zijn - een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, omwille van de aard en de context van de functie. Met andere woorden, de Joodse afkomst van Sandrine zou haar moeten verhinderen om een kaderfunctie binnen de onderneming uit te oefenen. Dat is niet het geval. De promotieweigering is dus een discriminatie.
In elk geval kunnen de vooroordelen en stereotypen van andere werknemers binnen de onderneming nooit een rechtvaardiging zijn voor een ongunstige behandeling van een werknemer/-neemster omwille van zijn of haar afkomst.
Discriminatie op vraag van klanten