Dat de Belgische staat neutraal is, daar twijfelt niemand aan. Nochtans komt de uitdrukking 'neutraliteit van de staat' niet als dusdanig in de Belgische grondwet voor. Toch kan die neutraliteit uit meerdere grondwetartikels worden afgeleid:
De neutraliteit van de openbare dienstverlening wordt onrechtstreeks aangehaald in de redenen om de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te beperken zoals bedoeld in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en van de eis om alle burgers gelijke toegang tot de openbare dienstverlening te waarborgen.
De Raad van State erkent overigens dat 'de neutraliteit van de overheid inderdaad een constitutioneel beginsel is dat weliswaar niet als zodanig in de grondwet zelf is opgenomen, doch dat ten nauwste samenhangt met het discriminatieverbod in het algemeen en het beginsel van benuttingsgelijkheid van de openbare dienst in het bijzonder. In een democratische rechtsstaat dient de overheid neutraal te zijn omdat zij de overheid is van en voor alle burgers en omdat zij deze in beginsel gelijk dient te behandelen zonder te discrimineren op grond van hun religie, hun levensbeschouwing of hun voorkeur voor een gemeenschap of partij. Om die reden mag dan ook van de overheidsbeambten worden verwacht dat ook zij zich in de uitoefening van hun functie t.a.v. de burgers strikt houden aan deze neutraliteit en aan het beginsel van de benuttingsgelijkheid.' Ze vormt met andere woorden een gegronde reden om de godsdienstvrijheid te beperken.
Dit neutraliteitsbeginsel is ook opgenomen in een aantal koninklijke besluiten en ministeriële besluiten van de gemeenschappen en de gewesten die allemaal naar dit beginsel verwijzen.
Enkele voorbeelden:
🚩 De wet stelt dus duidelijk dat ambtenaren zich in België onpartijdig, niet-discriminerend en loyaal moeten gedragen.
Alles wordt een pak onduidelijker wanneer we ons buigen over verschijningsvormen van neutraliteit. Hoewel iedereen het erover eens is dat er geen sprake van neutraliteit kan zijn zonder er neutraal uit te zien, is er vandaag geen enkele wettekst die bepaalt wat we precies onder een 'neutraal uiterlijk' moeten verstaan. Bij de invulling hiervan bots je al snel op een tegenstelling tussen een neutraal uiterlijk en de fundamentele vrijheden van elke overheidsambtenaar.
In België bestaat er geen definitie van het neutraliteitsconcept van de ambtenaren van de openbare diensten. Er zijn dan ook verschillende interpretaties mogelijk:
Tussen deze twee vormen van neutraliteit zijn tal van invullingen (gemengd) van het begrip mogelijk zoals bijvoorbeeld:
Omdat de Belgische wetgever nooit een duidelijk antwoord op deze vraag heeft geformuleerd, botst de neutraliteit van de staat vaak met de autonomie van de administraties. Op het terrein kiest men vaak voor een pragmatische oplossing ten opzichte van de bestaande toestand. Als we het dictum van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens grondig analyseren, zien we dat de vrijheid van godsdienst enkel bij wet en alleen om duidelijk omschreven redenen mag worden beperkt.
Gelet op hun huidige autonomie, moeten directies van overheidsadministraties bij het toepassen van het neutraliteitsbeginsel nagaan welk deontologisch kader in hun geval het meest geschikt is en hierover op een open manier met hun ambtenaren in dialoog gaan.
Deze typisch Belgische ingrediënten van dialoog en overleg zijn essentieel en zijn niet strijdig met het principe van een zekere inperking van de vrijheid van godsdienst. Daarom is het in de overheidsbedrijven, net als in privébedrijven, belangrijk om problemen in hun geheel aan te pakken. Uit de praktijk weten we dat achter problemen die als intercultureel worden voorgesteld of die als dusdanig worden ervaren, vaak vrij alledaagse sociale conflicten schuilgaan. Religieuze kwesties scheiden van andere (sociale, generatiegebonden enz.), heeft geen zin. Daarom is het raadzamer om op problemen te anticiperen door duidelijke en aangepaste regels vast te leggen en door te kiezen voor neutrale oplossingen waarbij geen bevolkingsgroepen worden geviseerd. Eventuele regels kunnen best vergezeld gaan van volledige, transparante informatie die ruimte laat voor dialoog. Dit mag echter niet ten koste gaan van de ethiek en het specifieke karakter van de dienstverlening aan het publiek.
Ontdek meer over het Neutraliteitsbeginsel op de pagina van Unia.
Het begrip veruiterlijking verwijst naar elk voorwerp, beeld, kledij en al dan niet zichtbaar symbool dat een uiting is van een religieuze, politieke of levensbeschouwelijke overtuiging:
Enkele voorbeelden: een schilderij, een standbeeld , een kledingstuk (hoofddoek, keppeltje, tulband), een kruis, een davidster, een hand van Fatima, een kirpan, politieke logo's enz. |
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat met betrekking tot de islamitische hoofddoek men ervan kan uitgaan dat de gedraging gemotiveerd of geïnspireerd is door een religie of een overtuiging voor zover de vrouw meent te gehoorzamen aan “een religieuze regel en, door middel daarvan haar wil manifesteert om zich strikt aan de islamitische verplichtingen aan te passen” (E.H.R.M., 10 november 2005, Sahin/Turkije). Deze redenering geldt volgens het Hof tevens “zonder zich uit te drukken over de vraag of dit gedrag, in alle situaties, een voltooiing is van een religieuze plicht”.
Het Europees Hof neemt bijgevolg “een persoonlijke of subjectieve opvatting aan over de vrijheid van godsdienst”, naar het voorbeeld van het Hoge Gerechtshof van Canada in de zaak Amselem.
Het Hoge Gerechtshof omschrijft de godsdienstvrijheid als volgt: “de vrijheid om zich te wijden aan praktijken en een overtuiging te beleven die verbonden is aan een godsdienst, praktijken en geloofsbetuigingen die de geïnteresseerde welgemeend uitoefent en manifesteert, naargelang het geval, met als doel om te communiceren met een goddelijke entiteit of in het kader van zijn spiritueel geloof, los van de vraag of de praktijk of het geloof is voorgeschreven door een religieus dogma, dat officieel is of in overeenstemming met het standpunt van religieuze vertegenwoordigers” (Hoge Gerechtshof 30 juni 2004, Syndicat Northcrest tegen Amselem).
De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maakt een onderscheid tussen de religieuze overtuiging en de uiting ervan.
Die uiting krijgt concreet vorm in religieuze praktijken: eredienst, onderwijs, riten en gebruiken. Onder riten verstaan we bijvoorbeeld rituele slachtingen of de manier waarop doden worden begraven en begraafplaatsen worden ingericht.
Dit zijn drie voorbeeldsituaties waar er gesproken wordt over meerdere religies: |
Meer weten over religieuze diversiteit op de werkvloer?
Unia ontvangt veel vragen over religieuze diversiteit op de werkvloer. Het antwoord op deze vragen hangt af van het wettelijk kader. Dat is verschillend voor de publieke en de private sector en er zijn verschillende juridische principes van toepassing:
In de praktijk komt het erop neer om een evenwicht te vinden tussen deze verschillende principes.
Je kunt het schema van de module Wet downloaden en verspreiden. De pdf is toegankelijk voor screenreaders.
Klik hier voor een geschreven uitleg bij het schema.