Het begrip veruiterlijking verwijst naar elk voorwerp, beeld, kledij en al dan niet zichtbaar symbool dat een uiting is van een religieuze, politieke of levensbeschouwelijke overtuiging:
Enkele voorbeelden: een schilderij, een standbeeld , een kledingstuk (hoofddoek, keppeltje, tulband), een kruis, een davidster, een hand van Fatima, een kirpan, politieke logo's enz. |
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat met betrekking tot de islamitische hoofddoek men ervan kan uitgaan dat de gedraging gemotiveerd of geïnspireerd is door een religie of een overtuiging voor zover de vrouw meent te gehoorzamen aan “een religieuze regel en, door middel daarvan haar wil manifesteert om zich strikt aan de islamitische verplichtingen aan te passen” (E.H.R.M., 10 november 2005, Sahin/Turkije). Deze redenering geldt volgens het Hof tevens “zonder zich uit te drukken over de vraag of dit gedrag, in alle situaties, een voltooiing is van een religieuze plicht”.
Het Europees Hof neemt bijgevolg “een persoonlijke of subjectieve opvatting aan over de vrijheid van godsdienst”, naar het voorbeeld van het Hoge Gerechtshof van Canada in de zaak Amselem.
Het Hoge Gerechtshof omschrijft de godsdienstvrijheid als volgt: “de vrijheid om zich te wijden aan praktijken en een overtuiging te beleven die verbonden is aan een godsdienst, praktijken en geloofsbetuigingen die de geïnteresseerde welgemeend uitoefent en manifesteert, naargelang het geval, met als doel om te communiceren met een goddelijke entiteit of in het kader van zijn spiritueel geloof, los van de vraag of de praktijk of het geloof is voorgeschreven door een religieus dogma, dat officieel is of in overeenstemming met het standpunt van religieuze vertegenwoordigers” (Hoge Gerechtshof 30 juni 2004, Syndicat Northcrest tegen Amselem).
De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maakt een onderscheid tussen de religieuze overtuiging en de uiting ervan.
Die uiting krijgt concreet vorm in religieuze praktijken: eredienst, onderwijs, riten en gebruiken. Onder riten verstaan we bijvoorbeeld rituele slachtingen of de manier waarop doden worden begraven en begraafplaatsen worden ingericht.
Dit zijn drie voorbeeldsituaties waar er gesproken wordt over meerdere religies: |
Meer weten over religieuze diversiteit op de werkvloer?
Unia ontvangt veel vragen over religieuze diversiteit op de werkvloer. Het antwoord op deze vragen hangt af van het wettelijk kader. Dat is verschillend voor de publieke en de private sector en er zijn verschillende juridische principes van toepassing:
In de praktijk komt het erop neer om een evenwicht te vinden tussen deze verschillende principes.
De Antidiscriminatiewetgeving beschermt tegen discriminatie, maar specifieert ook uitzonderingen.
Een identiteitsgebonden onderneming is zo een uitzondering. De wet voorziet dat zij een direct onderscheid mag maken op basis van geloofsovertuiging of levensbeschouwing. Belgische jurisprudentie breidde deze uitzondering uit naar de criteria politieke en syndicale overtuiging.
Een identiteitsgebonden onderneming mag dus vragen of een kandidaat zich vindt in de ethiek van het bedrijf of van de instelling. Er kan een houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de organisatie worden verwacht. Het gaat hier over een specifieke toepassing van de wezenlijke en bepalende beroepsvereiste.
Een identiteitsgebonden onderneming kan geen neutraliteitsbeleid hanteren, omdat het sterk verbonden is met een bepaalde identiteit. Het kan wel een diversiteitsbeleid uittekenen, dat rekening houdt met die identiteit.
🚩 De regels rond identiteitsgebonden ondernemingen moeten strikt binnen de grenzen van de wetteksten toegepast worden. Het gaat immers om een uitzondering op het discriminatieverbod.
Het gaat om twee categorieën organisaties:
Bijvoorbeeld:
Op de website van Unia vind je meer gedetailleerde informatie over veruiterlijkingen van geloofsovertuiging in het onderwijs.
Hier vind je de wettekst die deze uitzondering specifieert (artikel 13).
Dat de Belgische staat neutraal is, daar twijfelt niemand aan. Nochtans komt de uitdrukking 'neutraliteit van de staat' niet als dusdanig in de Belgische grondwet voor. Toch kan die neutraliteit uit meerdere grondwetartikels worden afgeleid:
De neutraliteit van de openbare dienstverlening wordt onrechtstreeks aangehaald in de redenen om de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te beperken zoals bedoeld in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en van de eis om alle burgers gelijke toegang tot de openbare dienstverlening te waarborgen.
De Raad van State erkent overigens dat 'de neutraliteit van de overheid inderdaad een constitutioneel beginsel is dat weliswaar niet als zodanig in de grondwet zelf is opgenomen, doch dat ten nauwste samenhangt met het discriminatieverbod in het algemeen en het beginsel van benuttingsgelijkheid van de openbare dienst in het bijzonder. In een democratische rechtsstaat dient de overheid neutraal te zijn omdat zij de overheid is van en voor alle burgers en omdat zij deze in beginsel gelijk dient te behandelen zonder te discrimineren op grond van hun religie, hun levensbeschouwing of hun voorkeur voor een gemeenschap of partij. Om die reden mag dan ook van de overheidsbeambten worden verwacht dat ook zij zich in de uitoefening van hun functie t.a.v. de burgers strikt houden aan deze neutraliteit en aan het beginsel van de benuttingsgelijkheid.' Ze vormt met andere woorden een gegronde reden om de godsdienstvrijheid te beperken.
Dit neutraliteitsbeginsel is ook opgenomen in een aantal koninklijke besluiten en ministeriële besluiten van de gemeenschappen en de gewesten die allemaal naar dit beginsel verwijzen.
Enkele voorbeelden:
🚩 De wet stelt dus duidelijk dat ambtenaren zich in België onpartijdig, niet-discriminerend en loyaal moeten gedragen.
Alles wordt een pak onduidelijker wanneer we ons buigen over verschijningsvormen van neutraliteit. Hoewel iedereen het erover eens is dat er geen sprake van neutraliteit kan zijn zonder er neutraal uit te zien, is er vandaag geen enkele wettekst die bepaalt wat we precies onder een 'neutraal uiterlijk' moeten verstaan. Bij de invulling hiervan bots je al snel op een tegenstelling tussen een neutraal uiterlijk en de fundamentele vrijheden van elke overheidsambtenaar.
In België bestaat er geen definitie van het neutraliteitsconcept van de ambtenaren van de openbare diensten. Er zijn dan ook verschillende interpretaties mogelijk:
Tussen deze twee vormen van neutraliteit zijn tal van invullingen (gemengd) van het begrip mogelijk zoals bijvoorbeeld:
Omdat de Belgische wetgever nooit een duidelijk antwoord op deze vraag heeft geformuleerd, botst de neutraliteit van de staat vaak met de autonomie van de administraties. Op het terrein kiest men vaak voor een pragmatische oplossing ten opzichte van de bestaande toestand. Als we het dictum van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens grondig analyseren, zien we dat de vrijheid van godsdienst enkel bij wet en alleen om duidelijk omschreven redenen mag worden beperkt.
Gelet op hun huidige autonomie, moeten directies van overheidsadministraties bij het toepassen van het neutraliteitsbeginsel nagaan welk deontologisch kader in hun geval het meest geschikt is en hierover op een open manier met hun ambtenaren in dialoog gaan.
Deze typisch Belgische ingrediënten van dialoog en overleg zijn essentieel en zijn niet strijdig met het principe van een zekere inperking van de vrijheid van godsdienst. Daarom is het in de overheidsbedrijven, net als in privébedrijven, belangrijk om problemen in hun geheel aan te pakken. Uit de praktijk weten we dat achter problemen die als intercultureel worden voorgesteld of die als dusdanig worden ervaren, vaak vrij alledaagse sociale conflicten schuilgaan. Religieuze kwesties scheiden van andere (sociale, generatiegebonden enz.), heeft geen zin. Daarom is het raadzamer om op problemen te anticiperen door duidelijke en aangepaste regels vast te leggen en door te kiezen voor neutrale oplossingen waarbij geen bevolkingsgroepen worden geviseerd. Eventuele regels kunnen best vergezeld gaan van volledige, transparante informatie die ruimte laat voor dialoog. Dit mag echter niet ten koste gaan van de ethiek en het specifieke karakter van de dienstverlening aan het publiek.
Ontdek meer over het Neutraliteitsbeginsel op de pagina van Unia.
In de privésector wordt het legitiem geacht om in de relaties met publieke en particuliere klanten blijk te willen geven van een beleid van politieke, filosofische en religieuze neutraliteit. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat de wens van een werkgever om tegenover de klanten neutraliteit te tonen, verband houdt met de in artikel 16 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie erkende vrijheid van ondernemerschap. Die wil is, in beginsel, legitiem, vooral wanneer de werkgever bij het nastreven van die doelstelling alleen de werknemers betrekt die visueel contact kunnen hebben met de klanten van de werkgever en wanneer dit een essentieel onderdeel van hun takenpakket uitmaakt.
🚩 De antidiscriminatiewetgeving moet wel steeds nageleefd worden. Dit betekent dat een exclusief neutraliteitsbeleid een indirect onderscheid maakt op basis van een beschermd criterium en dus gerechtvaardigd moet worden volgens onderstaande principes:
Het Hof maakt een onderscheid tussen personeelsleden die visueel contact hebben met klanten, en personeelsleden zonder visueel contact met klanten. Het Hof geeft echter geen verdere details over dit visueel contact. Geldt het ook voor personeelsleden, die op een zichtbare plaats zitten voor klanten of enkel voor personeelsleden, die het bedrijf in zichtbaar contact met klanten vertegenwoordigen ? Unia meent dat het enkel geldt voor personeelsleden, die het bedrijf vertegenwoordigen in visuele contacten met klanten. Unia baseert zich hiervoor op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bij het inperken van grondrechten moet je immers steeds de minst verregaande interpretatie kiezen.
Het neutraliteitsbeleid moet een passende oplossing zijn om je legitieme doel te willen bereiken. Passend betekent dat je dit exclusief neutraliteitsbeleid daadwerkelijk, coherent en systematisch oplegt aan alle personeelsleden. Het verbod moet dus :
Unia's advies:
Om de daadwerkelijke, coherente en systematische toepassing van het verbod te garanderen, moet je het verbod opnemen in het arbeidsregelement en dus in overleg met de sociale partners vastleggen. De wet vereist dit niet expliciet, maar het lijkt ons noodzakelijk voor de duidelijkheid en voor de rechtszekerheid.
Voor Unia primeert het gebod om een functie zonder visueel contact met klanten voor te stellen om zo ontslagen te vermijden.
Het Europees Hof laat een exclusief neutraliteitsbeleid voor zichtbare tekens toe bij private ondernemingen, maar het is geen verplichting. Een diversiteitsbeleid of een inclusief neutraliteitsbeleid zijn eveneens mogelijk. Inclusieve neutraliteit betekent dat personeelsleden zich in gedrag neutraal opstellen, ook al dragen ze mogelijk tekens van politieke, filosofische of religieuze overtuiging. De klemtoon ligt op een professionele, klantvriendelijke communicatie met respect voor diversiteit van zowel personeelsleden als klanten.
Unia's advies |
In eDiv's Gids naar meer inclusie vind je er meer informatie over:
De Belgische wetgeving verplicht een werkgever niet om in te gaan op een verzoek om aanpassing voor een religieuze praktijk. Maar door een diversiteitsvraag serieus te nemen én te onderzoeken, creëer je als werkgever of leidinggevende wel een win-win-situatie. Je vermijdt door de vraag te onderzoeken het gevaar op een situatie van indirecte discriminatie en de werknemer krijg je het gevoel erkend te worden omdat de vraag als gegrond wordt beschouwd (ongeacht de uiteindelijke beslissing).
Onderstaande vragenlijst is ook gekend als het Oméro-rooster. Het maakt het mogelijk om een overlegproces op te zetten door de vraag te objectiveren, los van alle emoties en vooroordelen die ze kan oproepen zoals de manager die terugdeinst voor problemen, de verwachtingen van de werknemer enz. De lijst werkt niet alleen voor religieus geïnspireerde vragen, maar kan voor alle vragen om aanpassingen worden gebruikt zoals werkroosters, gezinsorganisatie enz.
1. Vraagverduidelijking | Ik benoem de situatie: waarover gaat de vraag/het conflict? |
2. Overleggroep | Welke personen kan ik binnen de onderneming bij het overleg betrekken? |
3. Actieplan | Welke overleginitiatieven kan ik nemen? |
4. Rode lijnen | Welke waarden en elementen van de werkorganisatie zijn in dit geval niet bespreekbaar? |
5. Groene lijnen | Wat is wel bespreekbaar? |
6. Mogelijkheden | Welke positieve elementen kan ik terugvinden in de vraag/de veruiterlijking van de overtuiging/de houding van de collega? |
7. Bedreigingen | Tot welke problemen kan de huidige situatie leiden op vlak van de relaties op de werkvloer, de werkorganisatie, de inrichting van ruimten enz.? |
8. Oplossingen/voorstellen | Welke oplossingen zijn mogelijk? |
9. Voor en tegens | Wat zijn de implicaties van elke oplossing? |
10. Acceptatie | Voor welke oplossing kiest de groep? |
11. Uitvoering | Hoe zit het met de uitvoering? |
Copyright © 2010 Patou International
European Center for Leadership & Entrepreneurship Education
All Rights Reserved
Concreet voorbeeld In de hoofdvestiging van een Belgische industriële onderneming werken 800 werknemers. De onderneming voert een diversiteitsbeleid en heeft een CPBW (Comité voor preventie en bescherming op het werk). De werknemers beschikken over een spel- en ontspanningsruimte en een rooklokaal dat voldoet aan de normen op het vlak van hygiëne en veiligheid. In de onderneming werken twee islamitische ingenieurs die een hoofddoek dragen. Er hebben zich geen grote conflicten voorgedaan tussen werknemers. Het HR-management ontvangt nu een vraag van een groep van minder dan 10 personen voor een gebedsruimte. Ingevulde vragenlijst voor dit voorbeeld:
|
Je kunt het schema van de module Wet downloaden en verspreiden. De pdf is toegankelijk voor screenreaders.
Klik hier voor een geschreven uitleg bij het schema.